Een brug slaan tussen
verschillende partijen

13 mei 2020

Erfrecht: voedselvergiftiging in de Dominicaanse Republiek

Een vrij macabere zaak heeft de rechter gehaald, nu ook in hoger beroep, en dit leidt tot duidelijke rechtspraak over de vraag wie erfgenaam is bij een bijna gelijktijdig overlijden van twee echtgenoten.

 

Feiten

Jeroen en Michou leerden elkaar kennen bij het restaurant waar zij beiden werken. Zij kregen een relatie. Nadat zij samen waren gaan wonen, kochten zij een huis met voornamelijk geleend geld. In verband met het huis werd een overlijdensrisicoverzekering afgesloten.

Nadat zij al een (met huwelijk gelijk te stellen) geregistreerd partnerschap waren aangegaan, zijn zij, op 1 juni 2016 getrouwd. Zij zijn waarschijnlijk nooit bij de notaris geweest, anders dan voor de aankoop van de woning.

Zij gingen op 11 juni 2016 naar Isla Saona, het bounty-eiland van de Dominicaanse Republiek. Na de excursie werd gegeten in het hotel en ’s avonds rond 23.00 meldden beide “newly weds” zich ziek bij de receptie. ’s Morgens vroeg, toen de situatie niet verbeterde werden ze naar het ziekenhuis gebracht, waar Michou om 12.12 uur en Jeroen om 12.35 uur overleed aan “Respiratoire insufficiëntie, shocklongen, acute intoxicatie door onbekende stof”.

Mede door uitkering van de levensverzekering is het vermogen van de twee nadien geschat op circa € 200.000,=. De vermoedelijk enige bijdrage van de families van partijen was een studiefonds geweest dat de familie van Michou aan haar ter beschikking had gesteld (waarbij niet vaststaat of dat ooit was opgesoupeerd).

 

Conflict

Het zal niet verbazen dat de familie van de vrouw (aanvankelijk mogelijk nog onkundig over het tijdstip van overlijden) meende aanspraak te maken op de helft van het gemeenschappelijk vermogen. De moeder van Jeroen vorderde daarop bij rechtbank Den Haag (onder meer) verklaring voor recht dat Jeroen enig erfgenaam was van Michou.

De familie van Michou verzette zich daartegen.

Zonder testament en als er geen kinderen zijn erft Jeroen de gehele nalatenschap, zonder verdere verplichtingen aan derden als Jeroen op het moment van overlijden van Michou nog in leven is. De wet zegt wel uitdrukkelijk dat wanneer de volgorde van overlijden van twee of meer personen niet kan worden bepaald, die personen geacht worden gelijktijdig te zijn overleden. Dat laatste wordt de commoriëntenregel genoemd.

 

Uitspraak rechtbank

Voor de rechtbank was het feitencomplex dermate duidelijk dat in elk geval werd vastgesteld dat Michou overleed voor het tijdstip waarop Jeroen dat deed. De rechtbank concludeerde echter dat sprake was van een zeer uitzonderlijke situatie, dat de uitkomst op basis van de wet indruist tegen het rechtsgevoel en daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moet worden. Conclusie van de rechtbank was dat de rechtbank de volgorde van vererving van artikel 4:10 BW wijzigde op die wijze dat Jeroen niet erfde van Michou.

 

Kritiek op uitspraak

Weliswaar heeft de rechtbank alle relevante factoren meegewogen in het oordeel, waaronder ook de wijze van totstandkoming van de commoriëntenregel en op zich een motivering gevonden die ertoe kon leiden dat een algemeen aanvaard billijkheidsoordeel kon worden gegeven, toch is dit juridisch dogmatisch onjuist en zou dit verstrekkende en ongewenste gevolgen (kunnen) hebben.

 

Immers:

 

  1. Bij het verstrijken van welke termijn nadat Jeroen zou hebben geërfd (en voordat hij overlijdt) zou zijn ex-schoonfamilie nog delen in het (gemeenschappelijk) vermogen?

Door de rechtbank wordt de deur op een kier gezet naar een vrij willekeurig criterium waardoor tal van personen ineens erfrechtelijke aanspraken kunnen menen te hebben / verkrijgen op familie van de overleden ex-partner van een overleden familielid.

Dat is temeer vreemd omdat bij de invoering van de wet juist is gesproken over situaties als deze waarin is geconcludeerd om het vermoeden van gelijktijdig overlijden ten gevolge van hetzelfde evenement niet uit te breiden tot enige termijn omdat elke termijn willekeurig is en bovendien lastig te bepalen zou zijn wat eenzelfde gebeurtenis is. De wetgever heeft het dus uitdrukkelijk niet willen invoeren.

Het klemt temeer daar in het notariaat een wijdverbreide praktijk bestaat van het opnemen van een zogenaamde 30-dagenclausule (ook wel “rampenclausule”) in testamenten waarmee partners uitdrukkelijk kunnen zorgen dat hun partner niet erft als die partner overlijdt binnen dertig dagen na de testateur. Michou had het dus bij testament kunnen regelen. Dat is wezenlijk omdat het voor de hand lag dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap met het oog op de erfrechtelijke belangen over en weer werd gedaan.

 

  1. Wat als Michou helemaal nooit heeft gewild haar nalatenschap aan haar familie toe te laten komen?

Juist uit het feit dat er een geregistreerd partnerschap werd aangegaan destilleert de rechtbank wel dat zij wilde dat de nalatenschap naar Jeroen ging maar niet dat zij niet wilde dat haar nalatenschap naar haar familie ging.

Dat is vreemd. Hoe zou het zijn uitgevallen als Michou en Jeroen samen de zorg hadden gehad over het minderjarige kind van Jeroen? Michou zou dan vanwege het “family life” met het kind van Jeroen mogelijk veel eerder het kind van Jeroen hebben willen laten erven dan haar eigen familie.

De rechtbank grijpt het argument “redelijkheid en billijkheid” aan om wijziging te brengen in een situatie die theoretisch door Michou op deze wijze gewenst kan zijn. In dat geval zou redelijkheid en billijkheid helemaal niet op haar plaats geweest zijn. Daarbij kwam bovendien dat het mogelijk niet zo was dat Michou gewild zou hebben dat haar vader (in staat van faillissement) en haar halfbroers en halfzuster (met wie zij weinig contact had) zouden hebben geërfd.

 

  1. Past redelijkheid en billijkheid wel bij het wijzigen van erfrechtelijke gevolgen na een overlijden?

In de rechtspraak was eerder wel al een enkele keer de zienswijze aanvaard dat bij testament dat vrij evident niet (meer) de laatste wil bevatte van de testateur, de erfrechtelijke making aan de kant werd gezet. In een enkele uitspraak was er een nieuw (concept)testament om te bewijzen dat de erflater doende was zijn testament te wijzigen.

Echter: daarin waren er duidelijke indicaties en kon men de uitleg van het bestaande testament op de voet van artikel 4:46 BW mogelijk anders interpreteren.

Voorbeeld: Indien iemand zijn echtgenote heeft aangewezen als enig erfgenaam, hij is ziek, ligt in scheiding en tijdens die scheiding is hij bezig een testament op te maken waarin hij beoogt een ander erfgenaam te maken, terwijl het verlijden van het testament niet doorgaat omdat de persoon overlijdt, kan het er vrij gemakkelijk voor gehouden worden dat de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk beoogde te regelen en de omstandigheden waaronder het testament waren gemaakt, leidt tot de uitleg dat hij niet (langer) wilde dat zijn echtgenote van hem zou erven.

Redelijkheid en billijkheid is echter een term uit boek 6 van het BW (verbintenissenrecht), dus niet uit het erfrecht. Artikel 6:2 BW, waarin het is geregeld, kan weliswaar toepassing vinden in het erfrecht maar de norm is erg strikt: Een krachtens wet geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Een testament is geen overeenkomst! Bij een testament en erfrecht in het algemeen zou het ook bijzonder gevaarlijk zijn redelijkheid en billijkheid te integreren om de uitkomst te bepalen omdat erflaters juist niet altijd een billijke verdeelsleutel voor hun nalatenschap voorstaan.

 

Uitspraak gerechtshof

 

Op basis van een op 12 mei 2020 gegeven arrest blijkt dat het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd op zodanige wijze dat de erfgenamen van Jeroen alsnog aanspraak hebben op het vermogen dat in de huwelijksgoederengemeenschap van Michou was. De redelijkheid en billijkheid wordt daarmee als het ware weer het erfrecht uitgevonnist.Het Gerechtshof oordeelt:

"De rechter moet terughoudend zijn met het buiten toepassing laten van een rechtsregel. Dat is zeker het geval in het erfrecht, waarin het beginsel van rechtszekerheid een belangrijke rol speelt. Het hof kan alleen artikel 4:10 lid 1 onder a BW buiten toepassing laten als die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolgen zou hebben. Daarvoor moeten er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Het hof vindt dat daarvan geen sprake is in deze zaak. Niet uitzonderlijk is dat Jeroen en Michou mogelijk niet hadden nagedacht over het kort na elkaar overlijden en de juridische gevolgen daarvan. Verder is een vergelijkbare situatie als die van Jeroen en Michou nadrukkelijk onder ogen gezien door de wetgever en heeft de wetgever ervoor gekozen die situatie niet onder de commoriëntenregel te brengen. Toepassing van de bepaling leidt ertoe dat het vermogen van Michou (via de nalatenschap van Jeroen) terechtkomt bij de erfgenamen van Jeroen. Gelet op het systeem van het erfrecht, de opbouw van het vermogen van Jeroen en Michou en de (overige) gevolgen van het wel of juist niet toepassen van de bepaling, vindt het hof dit resultaat niet onaanvaardbaar."

Dat is begrijpelijk en consequent. Het wordt misschien als onrechtvaardig [zeker in de kranten en op internet] ervaren maar Michou had dit eenvoudigweg kunnen voorkomen door niet een geregistreerd partnerschap aan te gaan maar een weloverwogen testament te laten opmaken. Een testament is immers maatwerk en een geregistreerd partnerschap of huwelijk is met het oog op wijziging van de erfrechtelijke gevolgen van het overlijden gewoonweg minder geschikt. Een aanpassing van de rechter op billijkheidsargumenten in de erfrechtelijke loop van dingen, is sowieso onwenselijk omdat het erfrecht niet is geschreven om een billijke uitkomst te geven maar om mensen de mogelijke te geven zelf te bepalen of zij willen dat zaken billijk worden verdeeld.

 

Politieke gevolgen

Niet denkbeeldig is dat een politieke partij op korte termijn Kamervragen zal gaan stellen over de wenselijkheid van het invoeren van de 30-dagenclausule / rampenclausule of zelfs de redelijkheid en billijkheid voor het erfrecht rechtstreeks toepasselijk te verklaren in de wet naar aanleiding van deze uitkomst. Daartoe overgaan zou paniekvoetbal zijn.

Het erfrecht is in 2003 ingrijpend gewijzigd en daarmee is een goede balans gevonden tussen wat de meest algemene wensen zijn van erflaters. Als erflaters anders willen, zullen zij een testament moeten laten opmaken.

Daarin ligt het bezwaar dat dit aanmerkelijke kosten met zich kan brengen (notariskosten), zeker als het testament bij herhaling zou moeten worden gewijzigd omdat er wijzigingen optreden.

Als de politiek één vraag principieel zou moeten beantwoorden, zou dat de vraag moeten zijn of niet een ander goedkoper mechanisme voor het vastleggen van testamenten (en eventueel huwelijkse voorwaarden) zou moeten bestaan opdat mensen gewoon kosteloos of met een beperkt registratierecht hun laatste wil (of hun huwelijkse voorwaarden) vast kunnen leggen in een register. Het lijkt weinig bezwaarlijk hiervoor een gemeentelijk register in het leven te roepen. Per slot van rekening kan dan het testament worden geopenbaard op het moment dat ook de akte van overlijden wordt afgegeven.

 

Conclusie

In de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2020 is een duidelijke keus gemaakt voor een consequente toepassing van het wettelijk erfrecht. Dat dit een onwenselijke uitkomst voor sommigen tot gevolg heeft, mag er naar mijn mening niet toe leiden dat de huidige wettelijke uitgangspunten worden omgegooid en een of meer vrij willekeurige termijnen of regeltjes aan de wet worden toegevoegd om een redelijker erfrecht te verkrijgen. Het wettelijk uitganspunt dat iemand zelf zijn laatste wil bepaalt moet immers nooit uit het oog worden verloren.

 

Mr. Roeland Maat is advocaat in Goes (Advocatenkantoor Zeeland) en houdt zich bezig met het erfrecht.